
Jurisprudentie
BJ3417
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901575/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901575/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) de aan [appellant] verleende vergunning voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt te Winterswijk met ingang van 15 maart 2008 ingetrokken.
Uitspraak
200901575/1/H3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 22 januari 2009 in zaak nrs. 08/1744 en 08/2071 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) de aan [appellant] verleende vergunning voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt te Winterswijk met ingang van 15 maart 2008 ingetrokken.
Bij besluit van 4 september 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 2 juli 2009 heeft hij het hoger beroep nader toegelicht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wesselink, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Marktverordening Winterswijk 2005 (hierna: de marktverordening) is het verboden zonder vergunning van het college een standplaats op de markt in te nemen.
Ingevolge artikel 12, derde lid, kan de vergunning worden overgeschreven op een medewerker van de vergunninghouder, indien de medewerker tenminste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, kan het college de vergunning voor een vaste standplaats intrekken indien sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31 van deze verordening.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, moet een standplaats persoonlijk door de vergunninghouder worden ingenomen. De vergunninghouder mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.
Ingevolge het derde lid kan het college een vergunninghouder in bijzondere omstandigheden op schriftelijke aanvraag tijdelijk ontheffing van het bepaalde in het eerste lid verlenen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, deelt de vergunninghouder van een vaste standplaats die wegens ziekte verhinderd is zijn standplaats in te nemen dit schriftelijk mee aan het college.
Ingevolge het derde lid moet de vergunninghouder bij afwezigheid wegens ziekte ten bewijze van de reden van verhindering desgevraagd een geneeskundige verklaring aan het college overleggen.
Ingevolge het vierde lid kan het college de vergunninghouder als genoemd in het eerste lid op zijn verzoek toestemming verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een andere persoon.
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder a, kan het college een vergunning voor een vaste standplaats intrekken indien de vergunninghouder het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt.
2.2. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking van de standplaatsvergunning ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met artikel 17, eerste lid, van de marktverordening, zijn standplaats niet persoonlijk heeft ingenomen.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college in redelijkheid zijn standplaatsvergunning heeft kunnen intrekken. Hij voert aan dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat hij al sinds 1973 over een standplaatsvergunning beschikte en dat hij door ziekte zijn standplaats niet persoonlijk kon innemen.
2.4. Niet in geschil is dat [appellant] in ieder geval sinds het voorjaar van 2007 door ziekte niet in staat was zijn standplaats persoonlijk in te nemen. Het college heeft bij brief van 20 april 2007 [appellant] op de voet van artikel 19, derde lid, van de marktverordening verzocht een geneeskundige verklaring over te leggen. Bij brief van 9 mei 2007 heeft de huisarts van [appellant] verklaard dat deze niet in staat is op de markplaats in Winterswijk aanwezig te zijn. Om duidelijkheid te kunnen verkrijgen over de duur van zijn ziekte heeft het college [appellant] verzocht zich te laten keuren door de Achmea Arbodienst. Deze keuring is op 19 juli 2007 uitgevoerd. De bedrijfsarts van de Achmea Arbodienst heeft laten weten dat het medisch onverantwoord is dat [appellant] zijn standplaats op de markt persoonlijk inneemt.
Op 30 januari 2008 heeft een gesprek plaats gevonden tussen [appellant] en vertegenwoordigers van het college. Hierbij heeft [appellant] te kennen gegeven naar verwachting per 1 maart 2008 zijn standplaats weer in te kunnen nemen. Indien dit niet zou gebeuren, zo heeft het college te kennen gegeven, dan zou het de vergunning van [appellant] intrekken. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college de vergunning ingetrokken.
2.4.1. De Afdeling deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college de vergunning van [appellant] in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Hierbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat [appellant] al geruime tijd ziek was en dat geen uitzicht bestond op herstel dan wel spoedige terugkeer van [appellant]. De aldus gegeven uitleg van de artikelen 14 en 17, gelezen in samenhang met artikel 19 van de marktverordening is niet onjuist. Dat, zoals [appellant] in hoger beroep aanvoert, in de marktverordening niet is bepaald hoe lang iemand ziek mag zijn alvorens zijn of haar vergunning wordt ingetrokken, doet hier niet aan af, evenmin als de omstandigheid dat hij al sinds 1973 over een standplaatsvergunning beschikte.
Ook behoefde de omstandigheid dat [appellant] in 2005 een samenwerkingsovereenkomst had gesloten met [collega], waarbij is overeengekomen dat deze laatste per 1 maart 2008 de markt van [appellant] over zou nemen, voor het college geen reden te zijn om de vergunning niet in te trekken. Zoals door het college gemotiveerd uiteen is gezet staat artikel 12, derde lid van de marktverordening aan overschrijving van de aan [appellant] verleende vergunning op naam van [collega] in de weg.
Het college heeft tot slot in aanmerking mogen nemen dat, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, vrijkomende standplaatsen worden verdeeld door middel van een wachtlijst en dat het niet is toegestaan standplaatsen buiten de voorwaarden van artikel 12 van de marktverordening aan een derde over te dragen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Idema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
512.